In ons onderzoek naar het taalonderwijs op de basisschool krijgen we bericht van kinderboekenschrijver Jacques Vriens. Hij is 25 jaar leerkracht en schoolleider geweest. Hoe ging hij om met leeshatende leerlingen en toetsdruk?
Hij is al jaren geen schoolmeester meer, maar hij komt nog vaak op scholen om voor te lezen en in het onderwijsdebat mengt Jacques Vriens zich vaak en graag. Hij stuurt ons zijn boek ‘Zullen we gewoon weer schooltje gaan spelen?’, een liefdevol pamflet over hoe het onderwijs weer beter kan. In dezelfde envelop vinden we kinderboek ‘Meester Jaap’, waarin Vriens groep 6 en hun meester allerlei avonturen laat beleven.
Autistische Marcel en drukke Sophie
Het meest stuit hem de toetsgekte en het plakken van labels op kinderen in het huidige onderwijs tegen de borst, vertelt hij aan de telefoon. “Toen dat allemaal ontstond, dacht ik: heb ik het dan helemaal verkeerd gedaan en heel veel kinderen niet gezien? Maar volgens mij keek ik altijd: wat heeft deze groep, of dit kind, op dit moment nodig? En daar paste ik mijn lessen dan heel praktisch op aan.”
Zo kreeg Marcel, die onder de tafel ging zitten als het hem te veel werd (en nu waarschijnlijk het label autisme zou krijgen) daarvoor van Vriens de ruimte en een eigen hoekje. En liet hij Sophie, die soms uit elkaar knapte van energie (nu waarschijnlijk label: adhd), dikwijls een stukje lopen. Vriens: “Ze werden rustiger als ik erkende wat ze nodig hadden.” Natuurlijk waren er ook kinderen bij wie hij alles had geprobeerd en die toch naar speciaal onderwijs gingen. “Maar dat was zelden.” Zijn punt: kinderen moeten zich op de eerste plaats veilig voelen en een plekje vinden in de klas: “Dan pas komen de staartdelingen en moeilijke teksten.”
Toets was niet zo beladen
Wat lezen betreft, pakte Vriens het ook anders aan dan nu. “Begrijpend lezen deden wij niet en qua landelijke toetsen hadden we wel een eindtoets, maar die was niet zo beladen. Een maand van tevoren zette ik de kinderen in tweetallen bij elkaar om met de multiple choice vragen te oefenen en dat was dat. Dan wisten ze wat hen te wachten stond en waren ze er klaar voor.”
Wat deed Vriens nog meer om leesliefde en -vaardigheid bij te brengen? En kan dat nu nog?
Tip 1
Lees dag in dag uit voor vanaf groep 1. Lezen moet een dagelijkse gewoonte zijn voor kinderen. Ben je niet zo’n voorlezer? Je kan ook een keer de gordijnen dicht doen, een schemerlampje aanklikken en een luisterboek opzetten. Dat werkt ook prima.
Tip 2
De kinderen die kúnnen lezen, lezen elke dag 25 minuten in hun boek en de leerkracht leest dan ook. Een klas heeft 5 minuten nodig om tot rust te komen. De laatste 5 minuten wordt de aandacht ook minder. Dus dan heb je effectief 15 minuten lezen per dag over. Een regel hierbij moet zijn: ‘Bevalt het boek na een kwartier niet? Dan mag je het wegleggen en de volgende dag een nieuwe pakken.’
Tip 3
Heb je kinderen die echt weerzin voelen tegen lezen of het gewoon heel moeilijk vinden? Zet ze dan aan –wat hij noemt- de ‘melkmachine’. Vriens sprak daarvoor boeken in op een cassettebandje en liet zijn leerlingen met een koptelefoon op luisteren in een hoekje van de klas. Dat inspreken hoeft tegenwoordig niet meer: er zijn genoeg gratis luisterboeken te vinden bij de bieb. Na een maand zeggen kinderen ‘ik hoef niet meer aan de melkmachine, ik lees zelf wel’ is Vriens’ ervaring.
Tip 4
Laat kinderen geen formulieren invullen over wat ze lezen! Alsjeblieft geen administratie. Je zal al niet zo’n snelle lezer zijn en het een hele kluif vinden. Dan roep je hiermee nog meer weerzin op. Kinderen kunnen wel de titel van het boek noteren in een map en een beoordeling geven met ‘sterren’. Bijvoorbeeld maximaal 3 voor een heel mooi boek. Maar een kind mag ook gerust vermelden dat het boek niet is uitgelezen. Om de paar weken bespreek je in de kring aan de hand van de map de boeken die (niet) gelezen zijn. Dat levert vaak leuke gesprekken op.
En in het verlengde daarvan: geen uitgebreide boekbesprekingen! Powerpoints en dergelijke zijn een no go voor Vriens. Je kan kinderen wél vragen ‘reclame te maken’ voor een boek dat ze leuk vinden. Laat ze er wat over vertellen en een stukje voorlezen. Eventueel samen met een ander kind. Dat is veel toegankelijker dan zo’n hele toestand eromheen, waar kinderen én hun ouders vaak van in de stress raken. Voor de kleinsten geldt: laat ze boekjes pitchen. Bij Vriens in de kleutergroep kwam Kleine Beer bijvoorbeeld regelmatig langs: ‘Dit is pappa beer, dit is mamma beer, dit is kindje beer. Uit.’ Helemaal prima.
Tip 5
Ook toen Vriens meester was, was er een eindtoets, en ja, die vraagstelling in de toets moet je wel even oefenen vlak voordat die wordt afgenomen om kinderen ermee bekend te maken. Maar je hoeft je onderwijs er niet op te richten. Vriens behandelde tekstbegrip bijvoorbeeld in andere vakken, zoals aardrijkskunde of geschiedenis. Je gaat met de klas naar een prehistorisch dorp, vertelt een verhaal en leest er een geschiedenistekst over. Dan zeg je: ‘Ik wil weten wat jullie ervan weten. De opdracht is: Lees bladzijde 5-14 in je boek goed; dan ga ik daar volgende week vragen over stellen.’ Vervolgens ga je samen met de leerlingen kijken: hoe pak je het aan om een schema te maken van een tekst? Welke steekwoorden schrijf je op? Wil je belangrijke dingen onderstrepen enzovoort? Kinderen kunnen dan de werkvorm kiezen die het beste bij ze past. Dat is begrijpend lezen, maar dan met een doel! En dat doe je niet één keer, maar het hele jaar door.
Oproep
Meer weten? Lees hieronder verder: