Nederlandse 10-jarigen zijn de afgelopen jaren minder goed gaan lezen. Ze hebben er ook minder plezier in. Dat blijkt uit het internationaal vergelijkende onderzoek PIRLS (Progress in International Reading Literacy Study) dat elke 5 jaar de leesvaardigheid meet van 10-jarigen in 57 landen.
De resultaten van het onderzoek stroken met de zorgen die wij horen van verscheidene leerkrachten in het basisonderwijs. Zoals taalspecialist Henny Schrijver, die ziet dat het taalniveau van de leerstof lager is dan dat van de Donald Duck. Of leerkracht Petra de Lint, die kritisch is op de invloed van commerciële methodes op het taalonderwijs.
Ligt de dalende vaardigheid en het verlies van plezier in lezen inderdaad aan ons onderwijs? We hebben immers ook een coronaperiode achter de rug die invloed heeft gehad op leerlingen. Daarnaast moeten boeken al een tijdje concurreren met allerlei digitaal leuks dat te zien is op telefoons, tablets en laptops.
PIRLS-onderzoeker Nicole Swart kan geen eenduidige verklaring geven. Swart: “We zien vooral dat minder Nederlandse kinderen het midden- en hoge leesniveau behalen in vergelijking met 2016.” Uit PISA-2018, een internationaal onderzoek onder 15-jarigen, kwam eerder al naar voren dat Nederlandse jongeren relatief goed zijn in het opzoeken van informatie en het begrijpen ervan, licht Swart toe. Maar het diepere tekstbegrip waarin ze moeten evalueren en reflecteren op wat ze lezen: daar hebben onze jongeren meer moeite mee dan in andere landen.
Wat doet Nederland anders?
Wat doen wij anders dan die landen? “Er zijn landen met een meer gereguleerd curriculum”, weet Swart. “Daar is niet alleen vastgelegd wat scholen moeten aanbieden, maar ook de manier waarop. Wij hebben natuurlijk vrijheid van onderwijs. Daardoor zijn scholen vrij om de stof die in de kerndoelen vastgelegd ligt aan te bieden zoals zij willen.”
Daarnaast hebben we in Nederland veel toetsing en een vroege selectie wat volgens leerkracht Henny, die we eerder spraken, resulteert in ‘kunstjesonderwijs’. Daarmee bedoelt ze dat leerkrachten en methodemakers zich richten op de toetsbare doelen in de Cito en andere toetsen. Heeft dat invloed volgens Swart? “Het kan zijn dat de teksten die behandeld worden in de klas vrij kort zijn, omdat dat in de methoden die gebruikt worden zo is. In het PIRLS-onderzoek zitten juist langere teksten met daarbij twaalf tot vijftien vragen. Dat zijn leerlingen misschien minder gewend. Ook maken leerlingen in het PIRLS-onderzoek relatief veel open vragen waar ze zelf een antwoord op moeten formuleren, in plaats van alleen maar meerkeuzevragen.”
Open vragen vs meerkeuze
Waarom is dat onderzoek eigenlijk anders ingericht? Beide testen willen immers hetzelfde meten: de leesvaardigheid van een kind? “Het PIRLS-onderzoek heeft een ander doel, namelijk kijken naar de leesvaardigheid van een grote groep op landelijk niveau. Er worden dan ook slechts beperkt uitsplitsingen gemaakt naar verschillende subgroepen van leerlingen.” Het Nederlandse leerlingvolgsysteem en de eindtoets zijn voor iets anders bedoeld, legt Swart uit. Namelijk om de ontwikkeling van een kind te meten en te kijken welk niveau passend is qua voortgezet onderwijs. Daarnaast zou de eindtoets de Onderwijsinspectie inzicht moeten geven in de leerresultaten, en dus eigenlijk de kwaliteit, van een basisschool.
Zou je dat dan niet kunnen bepalen met open vragen? “Jawel, maar dat is arbeidsintensiever. Een samenvatting kun je bijvoorbeeld niet gestandaardiseerd nakijken, zoals met de meerkeuzevragen uit de eindtoets gebeurt. Voor het PIRLS-onderzoek worden mensen getraind om op dezelfde manier na te kijken, dat kost tijd en geld en zou niet haalbaar zijn voor de eindtoets.”
Een vaardigheid als evalueren zit daarom wel in het wettelijke referentiekader dat beschrijft wat Nederlandse kinderen moeten leren en in het PIRLS- onderzoek, lezen we in het rapport van Swart en haar collega's, maar ‘wordt weinig tot niet meegenomen in de nationale toetsen (onder andere leerlingvolgsysteemtoetsen en de eindtoetsen) die gebruikt worden in het onderwijs in Nederland’. En er is relatief weinig aandacht voor in de lesmethoden die vaak gebruikt worden, schrijven de onderzoekers.
Is dat dan de reden dat juist die vaardigheden minder worden bij Nederlandse kinderen? Wat precies de oorzaak is, kan Swart niet zeggen. “Het PIRLS-onderzoek leent zich er niet voor om causale uitspraken te doen, maar het urgentiebesef dat er iets anders moet, is er inmiddels wel.”