Op 1 juli vieren we de afschaffing van de slavernij. Maar de afschaffing was in eerste instantie vooral een feest voor de plantage-eigenaren die in 1863 voor elke vrijverklaarde slaaf 300 gulden kregen. Zo’n 10 procent van het totale overheidsbudget ging destijds naar de plantage-eigenaren. Een vijfde van alle politici had (in)directe belangen in plantages. Als je de archieven induikt, ontstaat een beeld van een sterke lobby van plantage-eigenaren vanuit Suriname en belangenverstrengeling in de toenmalige Haagse politiek.
Na Engeland, Frankrijk en Denemarken is Nederland één van de laatste landen in Europa die de slavernij in haar koloniën afschaft. En dat terwijl er in de politiek al in 1796 voor het eerst over wordt gesproken. Het zal nog driekwart eeuw duren voor de slavernij in Suriname en Nederlandse Antillen op 1 juli 1863 officieel wordt afgeschaft. Waarom heeft dit uiteindelijk zo lang geduurd en wie hadden hier belang bij?
Oorzaak van het jarenlange gesteggel was een felle lobby vanuit plantage-eigenaren die een mooie compensatiesom voor zichzelf wilden regelden. In andere landen kwam de afschaffing tot stand door een revolutie, zoals op het Franse Haïti, of zoals in de Verenigde Staten door een burgeroorlog. Maar in Nederland moest er wetgeving aan te pas komen. En dat proces verliep niet heel vlot, want er waren nogal wat Eerste- en Tweede Kamerleden en ministers die zelf ook financiële en/of familiaire belangen in Surinaamse plantages hadden.
Het leidde in Den Haag tot jarenlang gedebatteer over details van de afschaffing. Politici moesten het vooral eens worden over de hoogte van de tegemoetkoming voor de plantage-eigenaren, de duur van de onder staatstoezichtstelling (verplichte contractarbeid) en de financiering van immigratie van arbeidskrachten uit onder andere India. Over compensatie voor de slaafgemaakten werd niet gesproken.
Een luide lobby
Een aantal jaar na de grondwet van Thorbecke in 1848, is vrijwel iedereen het er in 1853 over eens dat de afschaffing er definitief moet komen. Het slavernijsysteem wordt niet meer houdbaar geacht nadat de handel in slaafgemaakten vanuit Afrika in 1814 is gestopt. Hierdoor kunnen er geen nieuwe slaafgemaakten meer verscheept worden. "Bovendien was er al een tijdje een rare situatie dat in de landen links van Suriname de slavernij was afgeschaft en rechts ook. Dat nieuws verspreidde zich natuurlijk ook onder de slaafgemaakten", zegt Mano Delea, historicus aan de Erasmus University Rotterdam, die samen met mede-oprichter van Black Archives Mitchell Esajas onderzoek doet naar de afschaffing van de slavernij in de 19e eeuw. Toch duurt het nog tien jaar voordat het definitieve besluit over de afschaffing wordt gemaakt.
Zouden wij de in beschaving slechts even boven het redeloze dier verheven gelijkstellen in de rechten?
Plantage-eigenaar Gijsbert Christiaan Bosch Reitz is een opvallend luide stem in de lobby voor compensatie. Hij zit onder andere in de ‘Staatscommissie voor de Slavenemancipatie’, opgericht door het ministerie van Koloniën in 1853. Deze commissie moet voorstellen doen voor de emancipatie van slaven in de Nederlandse koloniën. Hij is samen met zijn vrouw Geertruida Kuvel eigenaar van vier plantages met een slavenmacht van 453 mensen. Zijn zoon Guillaume regelt het dagelijks bestuur in Suriname van veel van zijn plantages en die roert zich ook in het debat.
Guillaume Bosch Reitz is op een foto te zien in zijn huis in Paramaribo met zijn gezin en twee ‘huisslaven’. Historicus Mark Ponte ging op zoek en vond de namen van de slaafgemaakten op de foto. Zittend op de grond met blote voeten, en witte baby op schoot, is Maria Lupson. Links, haar dochter Frederica Lupson. "Dit is één van de weinige, zo niet de enige, portretten die we kennen waarop een witte familie inclusief de tot slaafgemaakten op afgebeeld staan."
Guillaume schrijft een open brief gericht aan politici in Den Haag. Getiteld ‘Een waarschuwende stem uit Suriname' en daarin staat onder meer het volgende:
"Hun [slaven red.] emancipatie zonder voorbereidingstijd of zonder een strenger toezicht bij de politie over de vrijgemaakten, zal dezelfde kwade gevolgen naar zich slepen, en daarboven aanleiding geven tot de verschrikkelijkste tonelen van brandstichting, moord en brand, evenals in de Franse West-Indische koloniën plaatsheeft gehad, bij de overhaaste emancipatie in 1848. [...] Zouden wij de in beschaving slechts even boven het redeloze dier verheven gelijkstellen in de rechten?"
Mitchell Esajas vertelt dat de brieven die Guillaume Bosch Reitz en anderen schreven een bijzonder inkijkje geven in de gedachtegang van toen. “Wat je hier dus duidelijk ziet is dat zij zwarte mensen net boven ‘het redeloze dier’ plaatsen. En ze schetsen een soort angstbeeld, van als we de slavernij afschaffen dan is er moord en brand en dan gaat het helemaal los.” Volgens Esajas zijn dit soort brieven het laatste zetje voor de politici om de plantagehouders tegemoet te komen. Eigenaren krijgen compensatie gekregen en slaafgemaakten worden na de afschaffing nog 10 jaar lang verplicht tot arbeid onder het mom van staatstoezicht.
“Ze schrijven dat zwarte mensen minder beschaafd zouden zijn, terwijl als je het terugleest, is het juist het omgekeerde. Het is onbeschaafd om mensen tot arbeid te dwingen, het is onbeschaafd om compensatie te eisen. Dat maakt het extra wrang dat de Nederlandse Staat daarin is meegegaan en een eigenlijk een omgekeerde herstelbetaling heeft uitgekeerd. Dat is denk ik heel belangrijk om te benadrukken. De slavernij was een economisch en politiek systeem, ondersteund door de wetgeving van de Nederlandse staat, het Nederlandse parlement.”
Compensatie voor de eigenaren
Bij elkaar kost de tegemoetkoming aan de eigenaren de overheid 12 miljoen gulden. In 1863 zo'n 10 procent van het overheidsbudget. Dat is vergelijkbaar met wat we tegenwoordig uitgeven aan onderwijs.
In eerste instantie wilden de eigenaren 400 gulden per slaafgemaakte ontvangen. Die bedragen zijn enorm: in guldens kan je ongeveer vertienvoudigen als je het omrekent naar euro’s. Uiteindelijk ontvangen eigenaren en aandeelhouders dus 300 gulden per vrijverklaarde slaafgemaakte in Suriname. In Aruba, Curaçao, Bonaire en Sint Eustatius 250 gulden, 200 in Saba en 150 in Sint Maarten. " Het was niet zozeer van: ‘we moeten iets doen om deze mensen [slaafgemaakten red.] vooruit te helpen’. Het ging echt om de financiële winsten voor de eigenaren van de plantages. De Nederlandse staat was daar gevoelig voor omdat Suriname als landbouweconomie behouden moest worden", aldus Delea.
Belangenverstrengeling
Verschillende politici die over de afschaffing besluiten, hebben zelf aandelen in Surinaamse plantages en spinnen garen bij de compensaties die bij de afschaffing werden uitgedeeld.
"Tussen de plantage-eigenaren die geld verdienden aan de afschaffing van de slavernij zaten kooplieden, Staten- en Kamerleden, burgemeesters en ministers. Het was dus een heel gemêleerd gezelschap, maar wel met name de bovenlaag van de samenleving." Zegt Okke ten Hove die onderzoek deed naar de borderellen. In deze documenten staan de namen van de slaafgemaakten en welke plantage-eigenaar compensatie ontving.
Ten Hove onderzocht wie er betrokken was bij de stemming in 1862 op de laatste wet tot afschaffing en legde deze namen naast die van de eigenaren die in de borderellen staan. Zo wordt duidelijk welke politici er tijdens de afschaffing van de slavernij zelf (in)direct belang hadden bij de compensatie die werd uitgedeeld.
Sommige politici waren zelf eigenaar van een plantage. En een vijfde van de Eerste- en Tweede Kamerleden en ministers destijds blijkt via familie of schoonfamilie connecties te hebben met plantage-eigenaren. Bijvoorbeeld doordat een schoonzus of hun hele familie aandelen had in plantages.
We zien een old boys-network verschijnen waarin het compensatiegeld binnen bepaalde kringen wordt verdeeld en niemand van eigenaren en aandeelhouders er op achteruit gaat na de afschaffing van de slavernij.
Ministers met aandelen in plantages waren bijvoorbeeld minister van Oorlog en Marine, Johan Wilhelm Blanken. Hij was getrouwd met Adrina Schimmelpennick, aandeelhouder van plantage Berkshoven en Oostrust. Minister van Marine, Willem Johan Cornelis Huyssen van Kattendijke bezat de plantage Meerzorg en baron Jan Karel van Goltstein was deeleigenaar van in ‘t IJland. Tweede Kamerlid Johannes van der Dirk Poel was door zijn vrouw Adrina Kerkhoven deeleigenaar van plantage Adrichem en Willem Wintgens was eigenaar van plantages Tout lui faut en Nijd en Spijt. De Schimmelpenincks, zowel in de Eerste als in de Tweede Kamer vertegenwoordigd, bezaten Berkshoven en Oostrust.
Zo werden diverse politici en hun familie en vrienden uiteindelijk rijker door de afschaffing van de slavernij. Hun kapitaal wordt na de afschaffing bovendien verder geïnvesteerd in nieuwe ondernemingen.
Degene die niets zien van het geld dat bij de afschaffing van slavernij gemoeid is, zijn de tot slaafgemaakten zelf. Voor een schamel loon worden zij zelfs nog 10 jaar verplicht om onder staatstoezicht op de plantages te blijven werken. Dat is ook de reden waarom sommigen het jaartal 1873 zien als jaar waarin de slavernij pas echt werd afgeschaft.
Wie wil weten wat de slaafgemaakten zelf eigenlijk over de afschaffing dachten, vindt daar in alle rapporten, debatten en brieven vrijwel niets over terug, zegt Esajas. “Zij werden niet gehoord, die stem zag je niet terugkomen in het debat. Het ging vooral over hoe de plantage-eigenaren zo goed mogelijk gecompenseerd konden worden. Over de slaafgemaakten werd vrijwel niet nagedacht."
Kijk vanavond naar de uitzending 'Wie werd er rijk van de afschaffing' Pointer (KRO-NCRV), vanavond om 22.10 uur op NPO2.
Dit onderzoek is gedaan in samenwerking me Follow the Money