De afschaffing van de slavernij was in 1863 vooral een feest voor de mensen die de slaafgemaakten als ‘boedel’ bij plantages in bezit hadden. Plantage-eigenaren werden rijk omdat zij voor elke vrijverklaarde tot slaafgemaakte 300 gulden ontvingen. Zo’n 3000 euro nu. Door de bewaarde lijsten weten we de namen van de meeste slaafgemaakten in Suriname en wie het meest aan hen verdienden.
Na de ‘Wet op de Opheffing van de Slavernij’ van 8 augustus 1862 kregen plantage-eigenaren 30 dagen de tijd om lijsten (borderellen) van hun slavenmacht op te stellen. Op deze lijsten zijn de namen van de slaafgemaakten te zien, evenals hun leeftijd, waar zij werkten en zelfs welke taken zij op de plantages hadden zijn vermeld.
Alleen door het opstellen van deze borderellen konden plantage-eigenaren aanspraak maken op de tegemoetkomingen van 300 gulden per Surinaamse slaafgemaakte. Nu is dat bedrag het tienvoudige in euro’s waard.
Bij elkaar kregen de plantage-eigenaren 12 miljoen gulden gecompenseerd. Destijds 10 procent van het totale overheidsbudget. Nu is dat vergelijkbaar met wat we in 2021 uitgeven aan basis-, beroeps- en hoger onderwijs.
Historici Okke ten Hove en Heinrich Helstone digitaliseerden de borderellen. Zo weten we dat de Brit Hugh Wright verreweg het meeste verdiend heeft aan de afschaffing. Hij had vier plantages in bezit. Veel nabij de Suriname rivier gelegen, met bij elkaar bijna 1800 slaafgemaakten. Hiervoor kreeg hij van de Nederlandse staat zo’n 530.000 gulden uitgekeerd. Dat bedrag zou nu zo’n 5,3 miljoen euro waard zijn.
Anthony Dessé staat op plek twee. Hij woonde in Nickerie, ten westen van Paramaribo, en had daar zes plantages in bezit. Op de plantages Paradise, Sarah en Leasowes werden de meeste slaafgemaakten vrij verklaard. Na de afschaffing moet hij boven de drie ton aan guldens hebben gekregen van de Nederlandse staat. Zijn zoon Edmund Dessé was in bezit van een kleine plantage, maar regelde het dagelijkse bestuur van maarliefst zeven plantages.
Op de derde plek zien we een Amsterdams handelshuis: Firma Insinger & Co. Dit was de grootste Nederlandse eigenaar en de voorloper van de nog steeds bestaande private bank InsingerGillesen. De Firma was bijvoorbeeld in bezit van Kroonenberg, de grootste plantage waar 864 slaafgemaakten werden vrij verklaard.
Het Surinaamse plantagebezit was sinds het einde van de achttiende eeuw veel in handen van Amsterdamse handelshuizen en beleggingsfondsen zoals ook W.G. Deutz, Van Hasselt & Co, Fonds A.J. van der Poll en Firma Fraissinet en Van Baak.
Deze handelshuizen verstrekten vaak leningen aan plantage-eigenaren, maar wanneer die failliet gingen, kwam de ‘boedel’ in bezit van de leningverstrekker. In die tijd werden slaafgemaakten namelijk als boedel van de plantage gezien.
Onderaan zien we nog een interessante connectie met de toenmalige Haagse politiek. Maria Planteau was getrouwd met Hendrik Pieter van Heukelom, zijn neef Cornelis van Heukelom was Tweede Kamerlid en die stemde voor de afschaffing van de slavernij (en dus voor de compensatieregeling voor de plantagehouders).
In 1863 werden de slavenhouders rijker en werkten de vrij verklaarde slaafgemaakten nog 10 jaar verplicht door op de plantages.
Dit onderzoek is gedaan in samenwerking met Follow the Money.